Taal

Bilzerse boerenwijsheden verklaard ...

  • Aater m'n vaase vergeet de wêrd
    Wie dan komt dan zorgt; après moi le déluge
  • Alleman drig ze leed onder ze kleed
    Een mens loopt met zijn miserie niet te koop

  • Alles ès miëgelek, mê 'ne nokse èn z'n maol sjijte, dat geet nie!
    Alles heeft zijn grenzen

  • Aongetrouwd ès aongesjiëte
    Aangetrouwd is aangedouwd (van je schoonfamilie moet je het hebben ...)
  • Aste daud gees, moeste alles èn perdêl lotte
    Als je sterft, moet je alles achterlaten; het laatste hemd heeft geen zakken

  • Aste de eeër gees télle èn de hinne h'n kont, lègge ze gemeenlek lieseeër
    Gierigheid en hebzucht lonen niet

  • Aste kènder sjiks, kraajste kènder thaus
    Kinderen doen kinderwerken (je mag er dan ook niet te veel van verwachten)

  • Aste mèt den hond slips, kraajste z'n vlei
    Wie bij de hond slaapt, krijgt vlooien (men neemt gemakkelijk de slechte gewoonten over van iemand waarmee men omgaat)

  • Aste te goêd bès, wiëste van de ratte gefraete
    Al te goed is buurmans gek

  • Aste z'ne botram gesmaerd hébs, moess'm ooch mêr opaete
    Wie zijn gat verbrandt, moet op de blaren zitten; wie a zegt, moet ook b zeggen

  • As 't piëd van stal veraandert, dan kimp doë gemeenlek gêt!
    Het volksgeloof wil dat een vrouw die verhuisd is, licht zwanger kan raken

  • As het smok, ès het bedérve
    Als het 'smaakt', deugt het niet (schertsend gezegd als iemand te kennen geeft dat het eten hem/haar smaakt; 'smaken' (onoverg.) kan zowel 'lekker zijn' als 'een slechte smaak hebben' betekenen)

  • As 't wotter zak, krok 't ijs
    Als het water zakt, kraakt het ijs (dient ter verontschuldiging wanneer men bij het wateren een wind niet kan onderdrukken)

  • At Aspei ze lêmpke autgeet, zit Aspei èn den doenkele
    Als Aspei (eertijds vuilnisman) zijn lampje uitgaat, zit Aspei in het donker; als het zeil scheurt, heeft het een gat

  • At at at... at m'n tant raedsjes (onder) hao, wos het 'n aad fordsje
    Als ... als ... als mijn tante wieltjes had, was zij een oud fordje; als de hemel valt, krijgen we allemaal een blauwe slaapmuts op

  • At de gaaze wotter zien, hébbe ze dos
    Als ganzen water zien, krijgen zij dorst (als kinderen iets zien, willen zij het hebben)

  • At de klok van Raume sleet (slig), blifste zau!
    Als de klok van Rome slaat, blijf je zo! (bezwering tegen iemand die grimassen trekt in de spiegel of naar iemand zijn tong uitsteekt)

  • At de vêrke fraete, dan zwijge ze
    Als de varkens vreten, hoor je ze niet meer (gezegd als aan de tafel bij het eten plots een stilte valt)

  • At de vêrke zaot zin, zin de roëpe zoêr
    Wie overvloed heeft, wordt kieskeurig

  • At ich zaot bèn, ziet het alleman, at ich dos héb, ziet het niemes (geene mins)
    Als ik zat ben, ziet iedereen het, als ik dorst heb, ziet niemand het (zegt de dronkaard)

  • At kènder kleen zin, traeë ze dich op z'ne sjaut, at ze graut zin, traeë ze dich op z'n hat
    Kleine kinderen trappen op je schoot, grote op je hart; kleine kinderen hoofdzeer, grote kinderen hartzeer

  • At kènder stil zin, zin ze zik
    Met kinderen is er altijd leven in huis

  • At liefde vernauwt, ès gauw getrouwd
    Een hernieuwde relatie leidt vaak snel tot een huwelijk
  • At 'n aa sjier èn brand steet, doë ès gee blèsse aon
    Er is geen houden aan een oudere mens die verliefd wordt; hoe ouder hoe gekker

  • At 'ne graute kimp, moet 'ne kleene sjaajve
    Waar meerderman komt, moet minderman wijken

  • At os kat 'n koê wos, koste ve ze mélke aater de stoëf
    Als mijn kat een koe was, kocht ik geen melk meer

  • Baeter èn de graute wêrd as èn den ènge bauk
    Beter in de wijde wereld dan in de enge buik (zegt men verontschuldigend wanneer men in gezelschap een wind laat)

  • Baeter laot as nauts
    Beter laat dan nooit

  • Baeter 'n aad piëd kepot as e joeng bedérve (verroës)
    Beter een oud paard den bek af dan een jong (zegt een oudere die toch maar weer het werk doet waarvoor een jongere de neus ophaalt)

  • Bau de brouwer ès, hoêf de bêkker nie
    Bier vult de buik, bier is als vloeibaar brood

  • Boeste dabs, moeste pikke
    Waar je scharrelt, moet je pikken (waar je werkt, word je geacht mee aan tafel te schuiven)

  • Bau het trèk, ston twei diëre oëp'
    Waar het tocht, staan twee deuren open; waar onenigheid heerst, hebben er twee schuld
  • Dae de gêk trouwt vér ze gêld verlies 't gêld ên hilt de gêk
    Wie trouwt omwille van het geld zal dat berouwen
  • Dae 'n koj vroo hèt, geet gemaekeleker te bichte
    Een kwade vrouw bezorgt je een slecht geweten
  • Dae rap ès mèt aete, ès ooch rap mèt wérke
    Wie rap is met eten, is ook rap met werken; zie: Gauw mèt de taan, gauw mèt de haan

  • Dae het haug hèt, lit het leig hange
    Wie rijk is, laat het geld graag rollen (vgl. Dae het lank hèt ...)

  • Dae 't langste laef, hèt den heile wêrd ên de Briëmakker tebij
    Geduld overwint alles; de aanhouder wint

  • Dae 't langste laef, kraajg den heile wêrd ên 't aaterste van de Borrebêrg op den hoop tau

  • Dae het lank hèt, lit het lank hange (ên dae het nog langer hèt, dae sleep het!)
    Wie veel bezit, leeft ernaar; wie het breed heeft, laat het breed hangen

  • De bêkker laef van ènsjiete
    De bakker leeft van inschieten (t.w. het brood in de oven; schertsend gezegd als iemand 'inschieten' gebruikt in de betekenis 'verlies lijden', bv. doë sjiet ich op èn!)

  • De bérgemeester op 't stadhaus ên de pestaur èn z'n kérk!
    Ieder hoort baas te zijn op zijn eigen domein; wereldlijke en kerkelijke zaken moet men gescheiden houden (verwijzing naar de scheiding tussen kerk en staat)

  • De bès van niemed baeter gediend as van z'n eege
    Beschenk eerst jezelf; het hemd is nader dan de rok
  • De goej moette het mèt de koj besniete
    Algemene strafmaatregelen treffen ook onschuldigen

  • De goej piëd op stal, de krakke iëveral
    De beste paarden staan op stal; een goed huwelijkskandidaat zoeke men niet op straat

  • De klaoger (Klaogers) geen(e) naud, de stoeffer (stoeffers) gee braud
    Klagers hebben geen nood; wie het hardste klaagt, heeft gewoonlijk niet de grootste problemen

  • De kons 'ne frang mêr eene kér autgaeve
    Je kunt je geld maar één keer uitgeven; m.a.w. spring spaarzaam om met je centen (vgl. De kons het nie g'had hébbe ên het nog te goêd vènne)
  • De kons nie mèt alleman tegoej doên
    Je kunt niet iedereen te vriend houden

  • De kons het nie g'had hébbe ên het nog te goêd vènne
    Men kan geen omelet maken zonder eieren te breken; men kan 't niet al hebben, veel boters ende vette jonckwijfs; het is of het een, of het ander

  • De moes dich haage mèt de wolve èn 't bos
    Je moet in de pas lopen, met de grote hoop meedoen; (ook) de kool en de geit sparen

  • De moes dich nie autdoên véreiste sloppe (ze bèd èn) gees
    Je moet je niet uitkleden voor je naar bed gaat; sta je bezit niet af voor je sterft

  • De moes 'nen aandere z'n êrte nie poële
    Laat ieder zijn eigen boontjes doppen, bemoei je niet met andermans zaken

  • De moes noë 'n zoêr maul nie kieke
    Laat je door de misnoegdheid van een enkeling niet van de wijs brengen, doe wel en zie niet om

  • De moes ze wit breidsje nie viër aete
    Je moet je mikbrood niet eerst opeten, spring spaarzaam om met je rijkdom

  • De moes Zjeezeke d'ooge ni autstaeke
    Steek Onslieveheer de ogen niet uit, maak geen misbruik van je weelde, wees niet te inhalig
  • De politik ès 'n sjélbrik bau meinige man z'ne nak op brik
    De politiek is een glijbaan waarop menigeen zich de nek breekt; politiek is een hoogst onzekere bedrijvigheid

  • De saestig valle lêstig
    Het zestigste levensjaar is de voorbode van ouderdom (en de ongemakken eraan verbonden)

  • De zaolgerdaajne hange aut
    De zaalgordijnen hangen uit (gezegd als een vrouw haar kloemmeldik te drogen heeft hangen, m.a.w.: geen seks vandaag)
  • Doë kan gee kêtsje gegeeseld wiëne of hae moet ze peitsje vashaage
    (gezegd van iemand die altijd van de partij is als er iets te gebeuren staat)
  • Draaj kér verhauze, da's zoe goêd as aofgebrand
    Verhuizen kost bedstro

  • Drènk ich, dan bedérf ich, drènk ich nie, dat stérf ich.
    Baeter gedroenke ên bedérve as nie gedroenke ên ael gestérve.

    (naar een oude caféspreuk)
  • Eege stoef stink
    Eigen roem stinkt; het betaamt niet dat men zichzelf lof toezwaait

  • Eene mèt 'nen hoêd maog vraaje, eene mèt 'n klak maog strak
    Mensen van hogere stand hebben een streepje voor

  • E graut leed èn e klee kaajlke
    Een groot verdriet in een klein kuiltje (zegt men bij het graf van een kind)

  • E mèssekiëtelke ès gauw kaad
    Een mussenkeuteltje is snel afgekoeld; men moet zich om een onbetekenend iemand die dreigt, geen zorgen maken; van een zot verweten, is gauw vergeten (vgl. 'n Kleen mèg stik zoe hêl as 'n graute)

  • Èns sjêlm, altijd sjêlm
    Eens een dief, altijd een dief
  • Êrrem sjoëpe wiëne ooch gesjoëre
    Arme schapen worden ook geschoren; iedereen moet belastingen betalen

  • E spier stroj ès mès, ên 'n haaf sênt ès gêld
    Wie het kleine niet eert ...

  • E vèt vêrke moeste z'n kont ni smaere
    Wie al veel heeft, hoef je niets extra te geven

  • Gauw mèt de taan, gauw mèt de haan
    Rap met de tanden, rap met de handen; snelle eters zijn snelle werkers

  • Geen braulof zoe kleen of doë kimpter wier een
    Een bruiloft is de voorbode voor een nieuwe, op een huwelijksfeest komen vaak nieuwe relaties tot stand
  • Gegaeve blaajf gegaeve
    Eens gegeven, blijft gegeven; je kunt wat je weggegeven hebt, niet terugeisen

  • Goejje koop ès diere koop
    Goedkoop is duurkoop; de zuinigheid bedriegt vaak de wijsheid

  • Goejje mèrge, dae nie it, hoêf nie te zèrge!
    Goede morgen, wie niet eet, hoeft niet te zorgen (schertsend gezegd wanneer iemand goeie morgen wenst)

  • Haafkaaf haaf ên haafkaaf heil ès onderhaaf haafkaaf
    (raadseltje: hoeveel is halfkalf half en halfkalf heel? anderhalf halfkalf!)
  • Haajs zin kraajs
    Huizen zijn kruizen; hoe meer koeien hoe meer moeien

  • Hae!, zaag de krae, dae z'ne bêk vol aete hae (waaj ze 't aete èn hérre bâk hao)
    Wie het onderste uit de kan wil, krijgt vaak het deksel op de neus (terechtwijzing aan het adres van iemand die met de mond vol te kennen geeft dat hij/zij nog meer wil hebben; allusie op de fabel van de vos en de raaf)

  • Heistig getrood lang berood
    Haastig getrouwd lang berouwd (m.a.w. trouw niet te gauw!)
  • Ieder op z'nen toêr ès niks te viël
    Ieder om de beurt! (ook wel gezegd uit leedvermaak met de tegenslag van een ander: boontje komt om zijn loontje)

  • Ieder 't zaajn(t) ên ter dievel niks!
    Juist is juist; de enige goede rekening is de juiste rekening

  • Iemed bau geen reliezje èn zit, da's geene mins
    Wie niet gelovig is, is geen ernstig mens (zo wil het het volksgeloof)

  • Itste nie van me gebiet, dan itste van m'ne sjiet
    Wil je niet eten van iets waaraan ik gebeten heb (zegt de muis), dan eet je vast wel van dat waarin ik gescheten heb (t.w. het meel; gezegd tegen iemand die kieskeurig is op eten waaraan muizen hebben gezeten, of die de sporen van muizentandjes wegsnijdt uit bv. kaas of chocola)

  • Joeng getrood joeng berood
    Jong getrouwd is jong berouwd (denk liever goed na eer je de stap zet)
  • Kakke geet vér bakke
    Sommige zaken dulden geen uitstel; alles op zijn tijd
  • Kènder wo rap wasse, zin ooch rap aut de kojje
    Kinderen die snel groeien (lees: sneller dan normaal), zijn ook vlug(ger) uit de 'kwade' (lees: gevaarlijke) periode

  • Kiëze / Aebere zin wotterzêk, doe wiëste gauw flaa op
    Van kersen of aardbeien krijg je snel weer honger

  • Langen droëd slaechte noëd
    Lange draad slechte naad (letterlijk te nemen naaitip: gebruik geen te lange draad bij het naaien)

  • Lich verdiend, lich vertaerd
    Zo gewonnen, zo geronnen

  • Liëges koëme ael aut
    Al moesten de kraaien het uitbrengen, de waarheid komt aan het licht

  • Liever 'n aurvaeg as oneenaon bekapitteld te wiëne
    Lijfstraf als boetedoening is te verkiezen boven constant gemopper; beter de korte pijn
  • Loemp ès ooch vès, mê de kop doog ni
    Lomp is ook vis, maar de kop deugt niet (stereotiep antwoord op het verwijt dat iemand lomp is)

  • Lojje zweet ès rap viërig (gereed)
    Lui zweet is rap gereed; wie niet graag werkt, vindt licht een uitvlucht

  • Lot de poês mêr pisse
    Laat de hele boel maar waaien; maak je niet te veel zorgen, het komt wel goed

  • Manshand boëve
    De man hoort het laatste woord te hebben (zo dacht men in onverdachte tijden)
  • Mattelêrre koëme (ooch) èn den hiemel
    Martelaren komen (ook) in de hemel (stereotiep antwoord op het verwijt dat iemand niet voortmaakt, treuzelt, mattelt; ook gezegd wanneer een werk veel moeite kost)

  • Mèrge kimp nog 'nen daog bau niemed op gewérk hèt!
    Jaag je niet op, morgen komt nog een dag; wat vandaag niet af geraakt, doen we morgen

  • Mèt 'ne liëge maog konste nie wérke
    Men kan meer werk verzetten nadat men gegeten heeft (ook uitnodiging om waar men werkt mee aan tafel te schuiven, zie: Boeste dabs, moeste pikke)

  • 'n Ee moet gestaeke zin, vér keike te krijge
    Zonder haan geen kuikens

  • 'ne Geneide maog 'nen ongeneide mètbrènge
    Wie genodigd is, mag een ongenode (gast) meebrengen (vaak schertsend gezegd tot iemand die naar een feest mag waarop de spreker niet uitgenodigd is)

  • 'ne Kafei ès geen kérk
    In een café valt wel eens een onvertogen woord

  • 'ne Laevetige mins kan iet mètmaoke!
    Een mens maakt wat mee in zijn leven!

  • 'nen Aop moeste geen toêre mei leire
    Men moet een oude aap geen smoelen leren trekken (je hoeft aan iemand die ouder is of meer ervaring heeft, geen raad te geven)

  • 'ne Naote (hond) ès gauw berêngerd
    Een natte hond is vlug beregend, wie zelf zin heeft, hoef je niet (lang) te overtuigen (bv. om samen een glas te gaan drinken)

  • 'ne Noên zonder petaozje ès geene noên
    Bij een middagmaal hoort een stevige (groente)soep of een flinke portie groenten

  • 'nen Onnèt zit gan haug
    Een onnut zit graag hoog; een luierik heeft het graag voor het zeggen (sneer aan het adres van iemand die gemakkelijk bevelen geeft maar zelf niet veel uitricht)

  • 'ne Pestaur deet ooch geen twei mèsse vér 't zêlfste gêld
    Een pastoor doet ook geen twee missen voor hetzelfde geld; niets voor niets (ook schertsend gezegd als iemand je vraagt je woorden te herhalen)

  • 'ne Stiek èn de botter ès 'ne stiek èn m'n hat!
    Een steek in de boter is een steek in mijn hart (gevleugelde woorden opgetekend uit de mond van een krenterig persoon)

  • 'ne Vrigterènger ên nen aawijverdaas daaj doêre nie lang
    (±) Regen voor acht uren zal de hele dag niet duren
  • 'n Goej saas doë moet 't vêrke dér gedaas hébbe
    Voor een lekkere saus is varkensvlees of -vet onontbeerlijk

  • Nie gesjoëte ès altijd mis
    Niet geschoten is altijd mis; wie niet waagt, niet wint

  • 'n Joeng mêt mèt nen aaë gêk, da's alle joëre gêt
    Een jonge deerne en een ouwe gek, dat is elk jaar prijs (men had het niet zo begrepen op jonge meisjes die een oudere man huwden)
  • 'n Kêrb ('n Kaar) kal woëg nog geene kilau
    Een mand, een kar vol (ge)praat is nog geen kilo zwaar; praatjes vullen geen gaatjes

  • 'n Kleen mèg stik zoe hêl as 'n dikke
    Een kleine mug steekt zo hard als een grote; je moet de kleine man niet onderschatten; magere vliegen bijten scherp

  • 'n Vliegende krae vink mei as 'n zittende
    Wie handel drijven wil, moet de boer opgaan. Een vliegende kraai vangt altijd wat, een zittende kraai verhongert.
  • On 't mattele vér on 't spattele te koëme
    Gezegd van een trouwlustig persoon.
  • Op de vètwee koëme vér allemoël
    Sterven is het lot van alle mensen; de dood kent geen lieve kinderen (vètwee = kerkhof)

  • Op ee been konste nie gon (ston)
    Op één been kan je niet staan (uitnodiging om een tweede borrel te drinken)

  • Op 'n vroolaaj kont ên 't gêld drêt den heile wêrd
    Sex en geld doen de wereld draaien

  • Rêts zik rêts
    Soort zoekt soort
  • Sjaun minse sjaun zaoke, ên wo ze nie hébbe, lotte ze zich maoke
    Rijke mensen kopen zich alles wat ze willen

  • 's Mèrges as ich vrig opston dan kiek ich noë de wolke, dan dènk ich èn m'n eege zêlf: me geetsje ès nog nie gemolke
    (uit een bucolisch liedekijn)

  • Spaajende kènder zin daajende kènder
    Kinderen die (vaak) overgeven, gedijen goed (troostend gezegd als jonge ouders zich op dit punt zorgen maken)

  • Stinke ès stank ên krijte ès kèndergejank
    Stinken is stank en krijten (huilen) is kindergejank (zegt degene die het verwijt krijgt dat iets of iemand stinkt)

  • Stroëtèngel hausdievel
    Wie vriendelijk en hoffelijk is op straat is dat daarom niet altijd in de eigen huiskring
  • Ter/Den dievel sjit altijd op den eegesten (de grutsen) hoop
    Rijken worden vaak bevoordeeld; de rijkdom in de wereld is ongelijk verdeeld (vgl. 't wotter vlit noë de zei)

  • 't Ès aajl geflèt at de maer nie zeeke wilt
    Wat baten kaars en bril ...

  • 't Ès ammel geen hoërsnaajes
    Het loopt niet van een leien dakje, het gaat allemaal niet van zelf (in het leven)
  • 't Ès e mênneke waaj 'ne poêp, aster voert ès, zies 'm nimei!
    (zegt men schertsend als iemand, een man in dit geval, het gezelschap heeft verlaten)
  • 't Ès nès, zaag Boel. 't Ès boel, zaag Nès.
    De pot verwijt de ketel ...

  • 't Ès van 'n strontkaar daste iëverrië wiës / De wiës gemeenlek dér 'n strontkaar iëverrië
    Je wordt wel door een strontkar, niet door een koets overreden; door mensen zonder fatsoen word je vaak ongenadig behandeld; de duivel vergeet geen stoot tegen zijn bokkenpoot

  • 't Gêld lik op stroët / ès op stroët te raope
    De wereld is aan de durvers
  • ('t kan) Baeter (aof) van de graute kérk as van 'n kleen kepêl
    Laat diegene maar betalen die er financieel het beste voor staat

  • 't Laeve ès waaj 'ne sjiet: de viels het krei ên het ès al verbij!
    (vluchtige levenswijsheid)

  • 't Mênneke van Laun ès on 'm
    Hij richt niet veel uit, (ook) hij verkeert in een landerige bui

  • Traon ès ooch gespiëld
    Wie niet waagt, niet wint (vnl. bij het kaartspel gezegd; vgl. nie gesjoëte altijd mis)

  • Trouwe ès gee kènderspiël
    Huwen doe je niet lichtzinnig

  • Trouwe ès haage
    Trouwen is voor het leven
  • 't Viëste van 'nen hond ên 't aaterste van e piëd moeste altijd sjauwe
    Hoed je voor het voorste van een hond en het achterste van een paard

  • 't Waer ès goêd, mê de minse dooge ni
    (verzuchting geuit als iemand klaagt over het weer)
  • 't Wotter vlit noë de zei
    De rijken worden alsmaar rijker; (ook) geld trekt geld aan

  • Het zin sjaun niëtsjes as ze gekrok zin
    Eind goed al goed (zegt men bij het aanschouwen van een pasgeborene)

  • Vanboëve blink vanonder stink
    Schone schijn verbergt vaak armoede of een gebrek aan hygiëne
  • Vandaog te zot, mèrge te bot
    Wie je vandaag uitbundig begroet, gunt je morgen geen blik waardig

  • Van e gedond wêrk slipste goêd
    Een werk dat voltooid is, geeft voldoening

  • Vér niks kraajste niks
    Voor niets gaat de zon op; voor wat hoort wat

  • Vraaje ès stil kalle ên hêl liege
    Vrijen is stilletjes praten en hard liegen; lieflijk speelt de fluit, als de vogelaar erop uit is de vogel te verschalken

  • Vraaje onder ee daok, ès het 'n sjaan, het ès e gemaok
    Vrijen onder hetzelfde dak, is het een schande, het is ook een gemak (destijds sprak men schande van verliefden die hetzelfde huis deelden)

  • Vroolaajhaan ên piëdstaan maoge nauts stilston
    Een vrouwenhand en een paardentand dulden geen stilstand

  • Wae as iëzel geboëre wiëdt, zal nauts e piëd wiëne
    Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje; ezel geboren moet ezel sterven (zonder talent bereik je niets)

  • Wae e lijk èn de femiele hèt, maog bènne de moend nog ee verwaachte
    (een sterfgeval in de familie brengt ongeluk)

  • Wae 't wijf pak vér 't lijf verlies 't lijf ên hilt 't wijf
    Voor een goed huwelijk is meer nodig dan uiterlijke schoonheid
  • Wae z'n femiele bezwaddert, sjêndeliërt z'n eege gezich
    Wie kwaad spreekt van zijn familie, maakt zich zelf te schande

  • Wènter vér Nauwjoër ès wènter op taubaot
    De winter begint pas echt na Nieuwjaar

  • Wèste dan wiëste graut, geeste kepot dan bèste daud
    (woordspeling: 'wèste' = groei je - 'wiëste' = weet je; gewoonlijk als antwoord op "wèste dat dan nie?')
  • Wi adder wi gêkker
    Hoe ouder hoe zotter; ouderdom heeft de wijsheid niet gepacht

  • Wi mei aste 'ne stront riers, wi mei atter stink
    Onfrisse zaakjes worden er niet aangenamer op als men ze nader onderzoekt, stinkende potjes laat men beter gedekt

  • Wo de kop vergit, moette de been besniete
    Wie geen hoofd heeft, moet benen hebben; (ook) ondergeschikten draaien op voor de fouten van de baas

  • Wo ich nie zien, sjojt mich nie
    Wat het oog niet ziet, deert het hart niet; wat niet weet, niet deert

  • Zak zik zich e pak
    (waarschuwing aan het adres van iemand die een rammeling riskeert)
  • Zaote ên kènder, doë kimp niks aon
    Er is een God voor dronkaards en voor kinderen (zij hebben hun eigen engelbewaarder)

  • Zaote ên kènder zègge de woerd
    Dronkaards en kinderen liegen niet, zij zeggen onbewimpeld wat zij denken

  • Zau zak zau zoëd (zau bêndel zau noëd)
    De saus is naar het pannetje; (ook) de appel valt niet ver van de boom

  • Ze konne langer van mich kalle as van mich aete
    Ik trek mij van wat de mensen zeggen niets aan.

 

   Dê!