Alleman drig ze leed onder ze kleed
Een mens loopt met zijn miserie niet te koop
Alles ès miëgelek, mê 'ne nokse èn z'n maol sjijte, dat geet nie!
Alles heeft zijn grenzen
Aste daud gees, moeste alles èn perdêl lotte
Als je sterft, moet je alles achterlaten; het laatste hemd heeft geen zakken
Aste de eeër gees télle èn de hinne h'n kont, lègge ze gemeenlek lieseeër
Gierigheid en hebzucht lonen niet
Aste kènder sjiks, kraajste kènder thaus
Kinderen doen kinderwerken (je mag er dan ook niet te veel van verwachten)
Aste mèt den hond slips, kraajste z'n vlei
Wie bij de hond slaapt, krijgt vlooien (men neemt gemakkelijk de slechte gewoonten over van iemand waarmee men omgaat)
Aste te goêd bès, wiëste van de ratte gefraete
Al te goed is buurmans gek
Aste z'ne botram gesmaerd hébs, moess'm ooch mêr opaete
Wie zijn gat verbrandt, moet op de blaren zitten; wie a zegt, moet ook b zeggen
As 't piëd van stal veraandert, dan kimp doë gemeenlek gêt!
Het volksgeloof wil dat een vrouw die verhuisd is, licht zwanger kan raken
As het smok, ès het bedérve
Als het 'smaakt', deugt het niet (schertsend gezegd als iemand te kennen geeft dat het eten hem/haar smaakt; 'smaken' (onoverg.) kan zowel 'lekker zijn' als 'een slechte smaak hebben' betekenen)
As 't wotter zak, krok 't ijs
Als het water zakt, kraakt het ijs (dient ter verontschuldiging wanneer men bij het wateren een wind niet kan onderdrukken)
At Aspei ze lêmpke autgeet, zit Aspei èn den doenkele
Als Aspei (eertijds vuilnisman) zijn lampje uitgaat, zit Aspei in het donker; als het zeil scheurt, heeft het een gat
At at at... at m'n tant raedsjes (onder) hao, wos het 'n aad fordsje
Als ... als ... als mijn tante wieltjes had, was zij een oud fordje; als de hemel valt, krijgen we allemaal een blauwe slaapmuts op
At de gaaze wotter zien, hébbe ze dos
Als ganzen water zien, krijgen zij dorst (als kinderen iets zien, willen zij het hebben)
At de klok van Raume sleet (slig), blifste zau!
Als de klok van Rome slaat, blijf je zo! (bezwering tegen iemand die grimassen trekt in de spiegel of naar iemand zijn tong uitsteekt)
At de vêrke fraete, dan zwijge ze
Als de varkens vreten, hoor je ze niet meer (gezegd als aan de tafel bij het eten plots een stilte valt)
At de vêrke zaot zin, zin de roëpe zoêr
Wie overvloed heeft, wordt kieskeurig
At ich zaot bèn, ziet het alleman, at ich dos héb, ziet het niemes (geene mins)
Als ik zat ben, ziet iedereen het, als ik dorst heb, ziet niemand het (zegt de dronkaard)
At kènder kleen zin, traeë ze dich op z'ne sjaut, at ze graut zin, traeë ze dich op z'n hat
Kleine kinderen trappen op je schoot, grote op je hart; kleine kinderen hoofdzeer, grote kinderen hartzeer
At kènder stil zin, zin ze zik
Met kinderen is er altijd leven in huis
At 'n aa sjier èn brand steet, doë ès gee blèsse aon
Er is geen houden aan een oudere mens die verliefd wordt; hoe ouder hoe gekker
At 'ne graute kimp, moet 'ne kleene sjaajve
Waar meerderman komt, moet minderman wijken
At os kat 'n koê wos, koste ve ze mélke aater de stoëf
Als mijn kat een koe was, kocht ik geen melk meer
Baeter èn de graute wêrd as èn den ènge bauk
Beter in de wijde wereld dan in de enge buik (zegt men verontschuldigend wanneer men in gezelschap een wind laat)
Baeter laot as nauts
Beter laat dan nooit
Baeter 'n aad piëd kepot as e joeng bedérve (verroës)
Beter een oud paard den bek af dan een jong (zegt een oudere die toch maar weer het werk doet waarvoor een jongere de neus ophaalt)
Bau de brouwer ès, hoêf de bêkker nie
Bier vult de buik, bier is als vloeibaar brood
Boeste dabs, moeste pikke
Waar je scharrelt, moet je pikken (waar je werkt, word je geacht mee aan tafel te schuiven)
Dae rap ès mèt aete, ès ooch rap mèt wérke
Wie rap is met eten, is ook rap met werken; zie: Gauw mèt de taan, gauw mèt de haan
Dae het haug hèt, lit het leig hange
Wie rijk is, laat het geld graag rollen (vgl. Dae het lank hèt ...)
Dae 't langste laef, hèt den heile wêrd ên de Briëmakker tebij
Geduld overwint alles; de aanhouder wint
Dae 't langste laef, kraajg den heile wêrd ên 't aaterste van de Borrebêrg op den hoop tau
Dae het lank hèt, lit het lank hange (ên dae het nog langer hèt, dae sleep het!)
Wie veel bezit, leeft ernaar; wie het breed heeft, laat het breed hangen
De bêkker laef van ènsjiete
De bakker leeft van inschieten (t.w. het brood in de oven; schertsend gezegd als iemand 'inschieten' gebruikt in de betekenis 'verlies lijden', bv. doë sjiet ich op èn!)
De bérgemeester op 't stadhaus ên de pestaur èn z'n kérk!
Ieder hoort baas te zijn op zijn eigen domein; wereldlijke en kerkelijke zaken moet men gescheiden houden (verwijzing naar de scheiding tussen kerk en staat)
De goej moette het mèt de koj besniete
Algemene strafmaatregelen treffen ook onschuldigen
De goej piëd op stal, de krakke iëveral
De beste paarden staan op stal; een goed huwelijkskandidaat zoeke men niet op straat
De klaoger (Klaogers) geen(e) naud, de stoeffer (stoeffers) gee braud
Klagers hebben geen nood; wie het hardste klaagt, heeft gewoonlijk niet de grootste problemen
De kons nie mèt alleman tegoej doên
Je kunt niet iedereen te vriend houden
De kons het nie g'had hébbe ên het nog te goêd vènne
Men kan geen omelet maken zonder eieren te breken; men kan 't niet al hebben, veel boters ende vette jonckwijfs; het is of het een, of het ander
De moes dich haage mèt de wolve èn 't bos
Je moet in de pas lopen, met de grote hoop meedoen; (ook) de kool en de geit sparen
De moes dich nie autdoên véreiste sloppe (ze bèd èn) gees
Je moet je niet uitkleden voor je naar bed gaat; sta je bezit niet af voor je sterft
De moes 'nen aandere z'n êrte nie poële
Laat ieder zijn eigen boontjes doppen, bemoei je niet met andermans zaken
De moes noë 'n zoêr maul nie kieke
Laat je door de misnoegdheid van een enkeling niet van de wijs brengen, doe wel en zie niet om
De moes ze wit breidsje nie viër aete
Je moet je mikbrood niet eerst opeten, spring spaarzaam om met je rijkdom
De politik ès 'n sjélbrik bau meinige man z'ne nak op brik
De politiek is een glijbaan waarop menigeen zich de nek breekt; politiek is een hoogst onzekere bedrijvigheid
De saestig valle lêstig
Het zestigste levensjaar is de voorbode van ouderdom (en de ongemakken eraan verbonden)
Draaj kér verhauze, da's zoe goêd as aofgebrand
Verhuizen kost bedstro
Eege stoef stink
Eigen roem stinkt; het betaamt niet dat men zichzelf lof toezwaait
Eene mèt 'nen hoêd maog vraaje, eene mèt 'n klak maog strak
Mensen van hogere stand hebben een streepje voor
E graut leed èn e klee kaajlke
Een groot verdriet in een klein kuiltje (zegt men bij het graf van een kind)
E mèssekiëtelke ès gauw kaad
Een mussenkeuteltje is snel afgekoeld; men moet zich om een onbetekenend iemand die dreigt, geen zorgen maken; van een zot verweten, is gauw vergeten (vgl. 'n Kleen mèg stik zoe hêl as 'n graute)
Êrrem sjoëpe wiëne ooch gesjoëre
Arme schapen worden ook geschoren; iedereen moet belastingen betalen
E spier stroj ès mès, ên 'n haaf sênt ès gêld
Wie het kleine niet eert ...
E vèt vêrke moeste z'n kont ni smaere
Wie al veel heeft, hoef je niets extra te geven
Gauw mèt de taan, gauw mèt de haan
Rap met de tanden, rap met de handen; snelle eters zijn snelle werkers
Gegaeve blaajf gegaeve
Eens gegeven, blijft gegeven; je kunt wat je weggegeven hebt, niet terugeisen
Goejje koop ès diere koop
Goedkoop is duurkoop; de zuinigheid bedriegt vaak de wijsheid
Goejje mèrge, dae nie it, hoêf nie te zèrge!
Goede morgen, wie niet eet, hoeft niet te zorgen (schertsend gezegd wanneer iemand goeie morgen wenst)
Haajs zin kraajs
Huizen zijn kruizen; hoe meer koeien hoe meer moeien
Hae!, zaag de krae, dae z'ne bêk vol aete hae (waaj ze 't aete èn hérre bâk hao)
Wie het onderste uit de kan wil, krijgt vaak het deksel op de neus (terechtwijzing aan het adres van iemand die met de mond vol te kennen geeft dat hij/zij nog meer wil hebben; allusie op de fabel van de vos en de raaf)
Ieder op z'nen toêr ès niks te viël
Ieder om de beurt! (ook wel gezegd uit leedvermaak met de tegenslag van een ander: boontje komt om zijn loontje)
Ieder 't zaajn(t) ên ter dievel niks!
Juist is juist; de enige goede rekening is de juiste rekening
Iemed bau geen reliezje èn zit, da's geene mins
Wie niet gelovig is, is geen ernstig mens (zo wil het het volksgeloof)
Itste nie van me gebiet, dan itste van m'ne sjiet
Wil je niet eten van iets waaraan ik gebeten heb (zegt de muis), dan eet je vast wel van dat waarin ik gescheten heb (t.w. het meel; gezegd tegen iemand die kieskeurig is op eten waaraan muizen hebben gezeten, of die de sporen van muizentandjes wegsnijdt uit bv. kaas of chocola)
Kènder wo rap wasse, zin ooch rap aut de kojje
Kinderen die snel groeien (lees: sneller dan normaal), zijn ook vlug(ger) uit de 'kwade' (lees: gevaarlijke) periode
Kiëze / Aebere zin wotterzêk, doe wiëste gauw flaa op
Van kersen of aardbeien krijg je snel weer honger
Langen droëd slaechte noëd
Lange draad slechte naad (letterlijk te nemen naaitip: gebruik geen te lange draad bij het naaien)
Lich verdiend, lich vertaerd
Zo gewonnen, zo geronnen
Liëges koëme ael aut
Al moesten de kraaien het uitbrengen, de waarheid komt aan het licht
Loemp ès ooch vès, mê de kop doog ni
Lomp is ook vis, maar de kop deugt niet (stereotiep antwoord op het verwijt dat iemand lomp is)
Lojje zweet ès rap viërig (gereed)
Lui zweet is rap gereed; wie niet graag werkt, vindt licht een uitvlucht
Lot de poês mêr pisse
Laat de hele boel maar waaien; maak je niet te veel zorgen, het komt wel goed
Mattelêrre koëme (ooch) èn den hiemel
Martelaren komen (ook) in de hemel (stereotiep antwoord op het verwijt dat iemand niet voortmaakt, treuzelt, mattelt; ook gezegd wanneer een werk veel moeite kost)
Mèrge kimp nog 'nen daog bau niemed op gewérk hèt!
Jaag je niet op, morgen komt nog een dag; wat vandaag niet af geraakt, doen we morgen
Mèt 'ne liëge maog konste nie wérke
Men kan meer werk verzetten nadat men gegeten heeft (ook uitnodiging om waar men werkt mee aan tafel te schuiven, zie: Boeste dabs, moeste pikke)
'n Ee moet gestaeke zin, vér keike te krijge
Zonder haan geen kuikens
'ne Geneide maog 'nen ongeneide mètbrènge
Wie genodigd is, mag een ongenode (gast) meebrengen (vaak schertsend gezegd tot iemand die naar een feest mag waarop de spreker niet uitgenodigd is)
'ne Kafei ès geen kérk
In een café valt wel eens een onvertogen woord
'ne Laevetige mins kan iet mètmaoke!
Een mens maakt wat mee in zijn leven!
'nen Aop moeste geen toêre mei leire
Men moet een oude aap geen smoelen leren trekken (je hoeft aan iemand die ouder is of meer ervaring heeft, geen raad te geven)
'ne Naote (hond) ès gauw berêngerd
Een natte hond is vlug beregend, wie zelf zin heeft, hoef je niet (lang) te overtuigen (bv. om samen een glas te gaan drinken)
'ne Noên zonder petaozje ès geene noên
Bij een middagmaal hoort een stevige (groente)soep of een flinke portie groenten
'nen Onnèt zit gan haug
Een onnut zit graag hoog; een luierik heeft het graag voor het zeggen (sneer aan het adres van iemand die gemakkelijk bevelen geeft maar zelf niet veel uitricht)
'ne Pestaur deet ooch geen twei mèsse vér 't zêlfste gêld
Een pastoor doet ook geen twee missen voor hetzelfde geld; niets voor niets (ook schertsend gezegd als iemand je vraagt je woorden te herhalen)
'ne Stiek èn de botter ès 'ne stiek èn m'n hat!
Een steek in de boter is een steek in mijn hart (gevleugelde woorden opgetekend uit de mond van een krenterig persoon)
'n Goej saas doë moet 't vêrke dér gedaas hébbe
Voor een lekkere saus is varkensvlees of -vet onontbeerlijk
Nie gesjoëte ès altijd mis
Niet geschoten is altijd mis; wie niet waagt, niet wint
'n Kêrb ('n Kaar) kal woëg nog geene kilau
Een mand, een kar vol (ge)praat is nog geen kilo zwaar; praatjes vullen geen gaatjes
'n Kleen mèg stik zoe hêl as 'n dikke
Een kleine mug steekt zo hard als een grote; je moet de kleine man niet onderschatten; magere vliegen bijten scherp
Op de vètwee koëme vér allemoël
Sterven is het lot van alle mensen; de dood kent geen lieve kinderen (vètwee = kerkhof)
Op ee been konste nie gon (ston)
Op één been kan je niet staan (uitnodiging om een tweede borrel te drinken)
Op 'n vroolaaj kont ên 't gêld drêt den heile wêrd
Sex en geld doen de wereld draaien
Sjaun minse sjaun zaoke, ên wo ze nie hébbe, lotte ze zich maoke
Rijke mensen kopen zich alles wat ze willen
's Mèrges as ich vrig opston dan kiek ich noë de wolke, dan dènk ich èn m'n eege zêlf: me geetsje ès nog nie gemolke
(uit een bucolisch liedekijn)
Spaajende kènder zin daajende kènder
Kinderen die (vaak) overgeven, gedijen goed (troostend gezegd als jonge ouders zich op dit punt zorgen maken)
Stinke ès stank ên krijte ès kèndergejank
Stinken is stank en krijten (huilen) is kindergejank (zegt degene die het verwijt krijgt dat iets of iemand stinkt)
Ter/Den dievel sjit altijd op den eegesten (de grutsen) hoop
Rijken worden vaak bevoordeeld; de rijkdom in de wereld is ongelijk verdeeld (vgl. 't wotter vlit noë de zei)
't Ès aajl geflèt at de maer nie zeeke wilt
Wat baten kaars en bril ...
't Ès nès, zaag Boel. 't Ès boel, zaag Nès.
De pot verwijt de ketel ...
't Ès van 'n strontkaar daste iëverrië wiës / De wiës gemeenlek dér 'n strontkaar iëverrië
Je wordt wel door een strontkar, niet door een koets overreden; door mensen zonder fatsoen word je vaak ongenadig behandeld; de duivel vergeet geen stoot tegen zijn bokkenpoot
('t kan) Baeter (aof) van de graute kérk as van 'n kleen kepêl
Laat diegene maar betalen die er financieel het beste voor staat
't Laeve ès waaj 'ne sjiet: de viels het krei ên het ès al verbij!
(vluchtige levenswijsheid)
't Mênneke van Laun ès on 'm
Hij richt niet veel uit, (ook) hij verkeert in een landerige bui
Traon ès ooch gespiëld
Wie niet waagt, niet wint (vnl. bij het kaartspel gezegd; vgl. nie gesjoëte altijd mis)
Trouwe ès gee kènderspiël
Huwen doe je niet lichtzinnig
't Viëste van 'nen hond ên 't aaterste van e piëd moeste altijd sjauwe
Hoed je voor het voorste van een hond en het achterste van een paard
't Wotter vlit noë de zei
De rijken worden alsmaar rijker; (ook) geld trekt geld aan
Het zin sjaun niëtsjes as ze gekrok zin
Eind goed al goed (zegt men bij het aanschouwen van een pasgeborene)
Vandaog te zot, mèrge te bot
Wie je vandaag uitbundig begroet, gunt je morgen geen blik waardig
Van e gedond wêrk slipste goêd
Een werk dat voltooid is, geeft voldoening
Vér niks kraajste niks
Voor niets gaat de zon op; voor wat hoort wat
Vraaje ès stil kalle ên hêl liege
Vrijen is stilletjes praten en hard liegen; lieflijk speelt de fluit, als de vogelaar erop uit is de vogel te verschalken
Vraaje onder ee daok, ès het 'n sjaan, het ès e gemaok
Vrijen onder hetzelfde dak, is het een schande, het is ook een gemak (destijds sprak men schande van verliefden die hetzelfde huis deelden)
Vroolaajhaan ên piëdstaan maoge nauts stilston
Een vrouwenhand en een paardentand dulden geen stilstand
Wae as iëzel geboëre wiëdt, zal nauts e piëd wiëne
Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje; ezel geboren moet ezel sterven (zonder talent bereik je niets)
Wae e lijk èn de femiele hèt, maog bènne de moend nog ee verwaachte
(een sterfgeval in de familie brengt ongeluk)
Wae z'n femiele bezwaddert, sjêndeliërt z'n eege gezich
Wie kwaad spreekt van zijn familie, maakt zich zelf te schande
Wènter vér Nauwjoër ès wènter op taubaot
De winter begint pas echt na Nieuwjaar
Wi adder wi gêkker
Hoe ouder hoe zotter; ouderdom heeft de wijsheid niet gepacht
Wi mei aste 'ne stront riers, wi mei atter stink
Onfrisse zaakjes worden er niet aangenamer op als men ze nader onderzoekt, stinkende potjes laat men beter gedekt
Wo de kop vergit, moette de been besniete
Wie geen hoofd heeft, moet benen hebben; (ook) ondergeschikten draaien op voor de fouten van de baas
Wo ich nie zien, sjojt mich nie
Wat het oog niet ziet, deert het hart niet; wat niet weet, niet deert
Zaote ên kènder, doë kimp niks aon
Er is een God voor dronkaards en voor kinderen (zij hebben hun eigen engelbewaarder)
Zaote ên kènder zègge de woerd
Dronkaards en kinderen liegen niet, zij zeggen onbewimpeld wat zij denken
Zau zak zau zoëd (zau bêndel zau noëd)
De saus is naar het pannetje; (ook) de appel valt niet ver van de boom
Ze konne langer van mich kalle as van mich aete
Ik trek mij van wat de mensen zeggen niets aan.
Dê!